Nu steeds duidelijker wordt dat de vogelpest zich via wilde vogels verspreidt, klinkt de roep om onderzoek naar dit nog relatief onbekende fenomeen. Volgens ornitholoog drs. Tom van der Have en veterinair epidemioloog prof. Mart de Jong is Wageningen UR de club die dat onderzoek moet uitvoeren.

'De vogelpest gaat niet meer weg', concludeert Tom van der Have van de leerstoelgroep Resource ecology. Vorige week maakten Chinese onderzoekers bekend dat drie wilde soorten eenden in Zuidoost-China in 2005 waren besmet met het hoogpathogene H5N1-virus. Het waren ogenschijnlijk gezonde eenden, vlak voor de voorjaarstrek. Een sterke aanwijzing dat wilde vogels verantwoordelijk kunnen zijn voor de verspreiding van de vogelpest, stelt Van der Have. En als dat zo is, dan wordt bestrijding van het virus moeilijk. ‘Pluimvee kun je nog ruimen om vogelpest te bestrijden, maar bij wilde trekvogels is dat natuurlijk onmogelijk.’

Het H5N1-virus lijkt nu met trekvogels naar Nederland te komen. In Turkije en Irak stierven er al diverse mensen aan, het virus werd aangetroffen in dode ganzen en zwanen in Italië, Bulgarije, Griekenland, Slovenië en Oostenrijk, en in Nigeria is er een uitbraak vlakbij een belangrijk overwinteringsgebied voor watervogels.

Dode ganzen en zwanen zijn voor veterinair epidemioloog prof. Mart de Jong slechts circumstantial evidence (indirect bewijs). ‘Dode vogels vliegen niet, zegt men wel. Interessanter zijn de vogels die wel besmet zijn met het virus maar niet ziek zijn.’ Want de gezonde eenden uit het Chinese onderzoek zorgen wel voor verspreiding van het virus.

Tot nu toe was er nauwelijks wetenschappelijk bewijs voor de claim dat wilde vogels het vogelpestvirus met zich mee kunnen nemen zonder er zelf aan dood te gaan. De Jong en zijn collega's hebben in experimenten wel aangetoond dat het H7N7-virus - waaraan in 2003 nog een bij pluimveeruimingen betrokken dierenarts overleed - aanwezig kan zijn in verder gezonde ringtalingen, een eendensoort.

Dat de vogelpest Nederland bereikt, daar twijfelen Van der Have en De Jong niet meer aan. Nederland heeft een grote concentratie grootschalige pluimveebedrijven met honderden miljoenen kippen, kalkoenen, ganzen en eenden, en één introductie kan serieuze gevolgen hebben. De vraag is wanneer dat gebeurt en of dat dan komt door de trekvogels.

Om die vraag in de toekomst te kunnen beantwoorden, moeten onderzoekers zich volgens Van der Have gaan richten op de relatie tussen wilde trekvogels en de vogelpest. Nu is onderzoek vooral gericht op het voorkomen en het bestrijden van vogelpest binnen de pluimveesector. Maar dat blijft symptoombestrijding als je niet zorgt voor kennis over de verspreiding van het virus via de vogeltrekroutes. Van der Have zou graag zien dat de bestaande epidemiologische modellen die De Jong gebruikt, en die nu zijn gericht op de verspreiding van besmetting in pluimveebedrijven en tussen diverse bedrijven, opgeschaald worden naar het niveau van de vogeltrek.

Volgens Van der Have is er erg weinig bekend over de manier waarop de diverse virusstammen van de vogelpest zich houden in de verschillende wilde vogelsoorten. Ook De Jong ziet daar een kennislacune. ‘In modellen zou je willen weten hoeveel procent van de wilde vogels besmet zijn, maar nu weten we niet meer dan dat sommige soorten de virussen dragen.’ Zoals de ringtaling die het H7N7-virus gezond en wel kan verspreiden, en de wilde eenden uit China met de H5N1-variant. Maar, stelt De Jong, dergelijk onderzoek is complex en dus duur. ‘Het gaat niet om één wilde vogelsoort.’

Van der Have ziet het Chinese onderzoek als een doorbraak. ‘Met dit verhaal kun je inzoomen. Het is al heel lang bekend dat de wilde eend Anas platyrhynchus een reservoir is voor het vogelpestvirus, maar dat is geen echte trekvogel.’ Onderzoekers kunnen zich richten op de eendensoorten uit het Chinese onderzoek, en hoe die in verband staan met de wereldwijde trekroutes. Dat kan onder meer door bestaande databanken met trekroutes te ontsluiten.

Een andere belangrijke conclusie van de Chinese onderzoekers die vragen oproept is het feit dat van de dertienduizend vogels er maar acht besmet waren. ‘Dat is een hele lage incidentie’, stelt Van der Have. ‘Dat verklaart waarom het zo moeilijk is om de verspreiding van virussen vast te stellen.’

Van der Have als De Jong vinden beiden dat Wageningen UR de club is voor dergelijk onderzoek, omdat er zowel ornithologische kennis als epidemiologische kennis aanwezig is. Nu zijn de onderzoeksgelden voor vogelpest volgens Van der Have vooral gericht op de korte termijn, en veelal ook op het voorkomen en de bestrijding van de vogelpest. Bovendien zijn onderzoekers vooral met hun eigen discipline bezig.

'Je hebt nu een actuele vraag die past bij de missie van Wageningen UR', aldus Van der Have. ‘Veilige leefomgeving en gezond voedsel. Wageningen UR moet daarom nu komen met een extra investering om onderzoekers samen te brengen, want het vergt inspanning om de diverse disciplines samen te brengen, en onderzoekers hebben daar nauwelijks tijd voor.’ Die extra investering leidt tot kennis die op lange termijn telkens opnieuw inzetbaar is, stelt Van der Have. Want de vogelpest verdwijnt niet meer.

Martin Woestenburg